Hoofdstuk 5
§ 1 : de erfenis van het landijs
Opwarming van de aarde
In
het pleistoceen heb je glacialen en interglacialen
Glacialen---> ijstijden
Interglacialen -----> warmere periode
Glacialen en interglacialen wisselden elkaar af.
Glaciaal---> daalde tempratuur------> ontstaan van gletsjers.
Saale-ijstijd ----> voor laatste ijstijd
preglaciaal -----> voor de ijstijd
postglaciaal ------> na de ijstijd.
Hoge stroomsnelheden zorgde ervoor dat de zware deeltjes bezonken.
Bij een lagere stroomsnelheid zetten de rivieren alleen fijn zand en klei
af, daardoor ontstaan puinwaaiers.
Het ijs kwam Nederland niet in een rechte lijn binnen, naarmate het ijs
smolt ontstonden uitgeholde dieptes, tongbekken.
Door de druk van het ijs werden de kanten van de rivieren opzij geduwd, zo
ontstonden stuwwallen.
De gletsjers namen keileem met zich mee en toen de gletsjers smolten bleven
er grote keien achter.
De rest van het pleistoceen werd het wel koud maar was er geen ijs in
Nederland.
§ 2 : ijs smelt, zeespiegel stijgt.
Holoceen ----> warmere periode, landijs smelt, smeltwater zorgt voor
hogere zeespiegel.
basisveen ontstond door planten die niet verteerden.
strandwallen-----> zandbakken die net boven de zeespiegel liggen. De wind
blies het zand weg en zo hoopte het zich op, zo ontstonden oude duinen.
resten van planten uit het moeras vormden een veenlaag, Hollandveen.
jonge duinen beschermen Nederland tegen de zee. De duinen zijn beplant met
helmgras, helmgras zorgt ervoor dat het zand niet wegwaait.
§ 3 : Mensen in het zeelandschap.
Veranderingen zeelandschap ------> milieuproblemen
De akkers lagen vroeger veel lager, maar zijn door de bemesting veel hoger
komen te liggen.
Sommige
delen waren te nat voor akkerbouw, ze werden als graslanden gebruikt, vandaar
de naam groengronden.
Boeren
gingen over in schaalvergroting, omdat er in andere landen meer werd geproduceerd.
Daardoor ontstond de bio-industrie en was er meer intensivisering en
mechanisatie nodig.
In
de bio-industrie wordt veel mest geproduceerd.
§ 4 : Landschappen van laag-Nederland.
Een kwelder is een gebied waarbij steeds stuk voor stuk zand komt, daardoor wordt het gebied dus steeds groter en groter.
Vroeger werden er terpen gebouwd om Nederland te beschermen tegen het water.
Daarna gingen ze zeedijken aanleggen, die kwamen veel hoger te liggen dan de ouder polders.
Als het land van de boer grensde aan de polder mochten zij het land hebben.
Tegenwoordige is het gebied om de dijken heen een natuurgebied.
Boeren moesten met elkaar gaan samenwerken, omdat er meer voedsel nodig was voor de bevolking.
Door de inklinking (het lager worden van het veenlandschap) kwam het veen ook lager te liggen. Het kwam zelfs zo laag te liggen dat het er te nat werd voor akkerbouw, zo was de kans op een overstroming veel groter. Dijken waren nodig om bescherming te bieden.
Veen leverde als brandstof meer op dan als ondergrond.
§ 5 : zee, wind en rivieren.
Doordat er veel zout in de zee zit groeien daar niet veel planten. Helmgras kan daar wel goed groeien. helmgras heeft een belangrijke functie, het zorgt ervoor dat het zand niet weg wordt geblazen.
De jonge duinen zijn gevormd door natuurlijke en menselijke factoren.
In de oude duinen zit veel kalk en kalkrijk zand is goed voor de bloembollenteelt.
Een belangrijke functie van het duingebied is zoetwaterwinning, het winnen van zoet water uit de zee.
Waar de rivier het diepst en hardst stroomt ontstaat erosie, waar de rivier zwakker stroomt vindt juist sedimentatie plaats.
In de winter worden de dijken hoger gemaakt, omdat de rivieren dan veel hoger gaan staan dan in de zomer. Dat komt doordat er in de zomer geen smeltwater is van ijs. Om de oevers te beschermen tegen erosie zijn er kribben aangelegd.
§ 6 : Zeeland, een land van overkanten.
Vroeger was er rondom het veengebied maar een paar riviertjes. Het veen werdt weggespoeld door de zee, of de zee brak erdoorheen.
De kreekruggen en poelgronden worden samen het oudland genoemd.
Aanwas is als er tegen een bestaande dijk weer klei en zand aan slibde.
Zandplanten die na verloop van tijd droog kwamen te liggen noemen we opwassen.
Zo ontstond het nieuwland.
De bezitters van de grond gaven de opdracht om het gebied in te polderen, daardoor groeiden de eilanden uit tot steeds grotere.
Doordat men veen ging afgraven ontstond selnering, de winning van zout uit veen. Het zout was nodig als conserveer middel voor bijvoorbeeld vis.